* Redactioneel


* Colloquium 50 jaar na Leuven Vlaams, Leuven Engels?

* Taalgebruik: een zaak voor de decreetgever? Overzicht van de huidige onderwijsregelgeving en financiering


* Nederlands in het hoger onderwijs – en geen globish - Situatie van het taalgebruik in het hoger onderwijs in Nederland


* Van emancipatie naar rendementsdenken. De taal van het hoger onderwijs in Vlaanderen  - Van emancipatie naar rendementsdenken

* Leuven Engels? AANBEVELINGEN Concrete voorstellen rond het taalgebruik in het hoger onderwijs



*Over 'Taaltrots' - lezing Peter Debrabandere


 

* In Memoriam Dr. Robrecht Vermeulen



* Toespraak VVA-voorzitter Paul Becue voor VVA-afdeling Brugge




* Wijnendale 40 - deel 2


* Interview met Kevin Kelly over VR en AI

 
* Paul Becues nieuwe boek 'Falen'

 
* Vergane glorie - Het leven aan de tapkast

 
* Reisje VVA-Limburg: Spa, Francorchamps, Stavelot

 
* Mentale aspecten van sport en presteren

 
* Kroniek van taal en onderwijs 3


* Colloquium 'Samenwerken loont. Troeven voor de Lage Landen' 1 dec. 2018


 





 



 


 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   
 

Vivat Academia nummer 15

oktober-november-december 2018

   
   
  Redactioneel
 


Beste VVA-Vrienden,


Dit nummer handelt over de thema’s die de VVA dierbaar zijn: de discussie rond identiteit (lees in dat verband de Brugse toespraak van onze nationale voorzitter) of de verhouding tussen lichaam en geest, waarbij het aloude ‘Mens sana in corpore sano’ voor de geest komt.

Het leeuwendeel van de artikels gaat echter over het probleem van de verengelsing, dat Peter De Brabandere zeer goed aankaart in zijn rede tijdens het congres naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de Marnixring.

En verder valt een titel in de inhoudstafel van dit nummer meteen op: ‘Van emancipatie naar rendementsdenken’. Het is de bijdrage van Anton Vrints aan het colloquium ‘Van Leuven Vlaams naar Leuven Engels’ dat ook aandacht krijgt in dit nummer.

De vaststelling komt erop neer dat de taal van het onderwijs bepaald wordt door de wetten van de markt. Het is dan ook interessant hoe het fenomeen ‘markt’ zich verhoudt tot het fenomeen ‘taal’.

De werking van de vrije markteconomie werd voor het eerst te boek gesteld door de Schotse filosoof en econoom Adam Smith in zijn boek ‘The Wealth of Nations’ (het is een verkorte titel) in 1776. Sindsdien heeft het kapitalisme liters inkt doen vloeien en het heeft effectief de wereld veranderd.

Na de val van de muur van Berlijn was het zelfs het enige economisch systeem dat gold. Zijn twee grote concurrenten, het marxisme en het protectionisme, waren uitgeteld. Men sprak van ‘Het einde van de geschiedenis’ en er is een neiging ontstaan die onvoorwaardelijk gelooft dat de vrije markt de wereld regeert: het marktfundamentalisme.

Dat fundamentalisme heeft een stevige klap gekregen met de financiële crisis van 2008. Opeens bleek de markt ook maar een systeem dat plots kan ineenstorten. De overheid moest stevig ingrijpen om het staande te houden.

Protectionistische maatregelen steken weer de kop op en de eengemaakte Europese markt krijgt steeds meer tegenstanders. De markt heeft maar een kwart eeuw op het ereschavotje gestaan. De milieuproblemen doen iedereen beseffen dat we ons moeten bezinnen over de toekomst van onze economie. Het is duidelijk dat het kapitalisme noch de haat verdient die sommigen dit systeem toedragen, noch de lof die anderen het betuigen.

Stel daartegenover de taal: die bestond al duizenden jaren vóór het boek van Adam Smith. Alle historici zijn het erover eens dat het ontstaan van de vrije markt in het Groot-Brittannië van de achttiende eeuw aan tal van factoren te wijten is: zowel economische, religieuze als culturele. Er zijn meer dan veertig oorzaken opgegeven om de oorsprong van het vrije marktdenken te verklaren: geografische, technologische, economische, religieuze, culturele enz. Maar zonder taal: geen cultuur, geen godsdienst, geen technologie en geen vrije markt.

Een economie kan maar overleven door zich voortdurend te vernieuwen. ‘Als de mensen zich aan een geijkte taal moeten houden, gaan hun spirituele vondsten en opmerkingen verloren’, schrijft Louis Paul Boon. Als die ‘geijkte taal’ het Engels is, wordt de volle betekenis van Boons woorden duidelijk.

Dat moeten economisten zich goed in de oren knopen: wie creatief wil denken, moet dat in zijn moedertaal kunnen doen. En dat is veel belangrijker dan de rekrutering van een aantal buitenlandse studenten om de omvang van de universiteit aan te dikken.  

Namens de redactie

Bruno Comer, hoofdredacteur

Onze hoofdredacteur is behalve dat en voorzitter van de VVA-afdeling Brugge ook nog auteur. Lees meer over hem als schrijver en liefhebber van literatuur.


 

Omhoog

 

50 JAAR NA LEUVEN VLAAMS, LEUVEN ENGELS?

KVHV Colloquium 6-10-2018 Leuven


Klik op de poster

m.m.v. VVA en ANV



   
 

50 jaar na Leuven Vlaams, waar de Leuvense universiteit eindelijk volledig Nederlandstalig werd, merken we een sterke toename van het gebruik van Engels in het hoger onderwijs. Deze verengelsing blijft natuurlijk niet beperkt tot Leuven of Vlaanderen. Zeker in Nederland is die in het hoger onderwijs al heel ver gevorderd.

In Vlaanderen staat er een wettelijke rem op een ongebreidelde verengelsing. Door de Vlaamse regelgeving op de onderwijstaal in het hoger onderwijs zijn hier beperkingen. De besturen van de universiteiten willen echter af van die beperkingen of ze beduidend afzwakken, omdat ze volgens hen de internationalisering bemoeilijken. Op de achtergrond speelt hier natuurlijk de financiering mee: hoe meer studenten, hoe meer geld. Het maakt momenteel voor de financiering niet uit welke taal in het hoger onderwijs gehanteerd wordt.

Nu zijn er volgens ons (KVHV) gegronde pedagogische, sociale en culturele redenen om het hoger onderwijs grotendeels in het Nederlands te laten verlopen.

De referaten van het Colloquium zijn ons inziens zo belangrijk dat we ze hier één voor één ter lezing aanbieden. Met dank aan het KVHV, dat ze ons spontaan ter beschikking stelt.

  Omhoog
 
Taalgebruik: een zaak voor de decreetgever? Overzicht van de huidige onderwijsregelgeving en financiering - Kurt Willems, KULeuven


   
 

Taalgebruik is geregeld in de Belgische Grondwet. Art. 30 GW bepaalt dat het gebruik van de talen vrij is en alleen geregeld kan worden bij wet, voor handelingen van openbaar gezag en gerechtszaken. Voor onderwijs wordt evenwel grotendeels afgeweken van die bepaling. Art. 127 van de Grondwet voorziet dat de Gemeenschappen bevoegd zijn om o.a. onderwijs te regelen (dit omvat ook het taalgebruik bij het lesgeven), terwijl art. 129 GW een gelijkaardige bepaling bevat voor de bestuurstaal in onderwijsinstellingen. In deze tekst wordt vooral gefocust op de taal van onderwijs, wat voor de Nederlandstalige universiteiten impliceert dat conform art. 127 GW de Vlaamse decreetgever bevoegd is.
Het Vlaamse Parlement heeft gebruik gemaakt van die bevoegdheid. Wat de onderwijstaal betreft, heeft de decreetgever geprobeerd om Nederlands als belangrijkste taal te bewaren, maar tegelijkertijd ook voldoende vrijheid te geven aan de onderwijsinstellingen om een (door de overheid gecontroleerd) beleid voor anderstalige onderwijsprogramma’s te ontwikkelen. De overheid erkende immers het belang van andere talen, onder meer als normale taal voor wetenschapscommunicatie in bepaalde wetenschapsdomeinen, om internationale studentenuitwisselingen te promoten, om internationale mobiliteit van personeelsleden te verhogen, ...

Een compromis diende dus te worden gevonden. Het eindresultaat is een complexe wettekst met zowel kwantitatieve als kwalitatieve parameters die de limieten van de beleidsmarge van onderwijsinstellingen bepalen.


Nederlands als basistaal in het onderwijs

De algemene regel is dat de onderwijstaal Nederlands is in de hogescholen en universiteiten (art. II.261 Codex Hoger Onderwijs). Dat wil niet zeggen dat er geen vreemde taal aan bod kan komen in die vakken: een Nederlandstalig mastervak waarin een tekstenbundel wordt gehanteerd met hoofdzakelijk Engelstalige academische artikels, kan – afhankelijk van het onderwerp van de lessenreeks – perfect verantwoord zijn. Net zoals een vak zoals rechtsvergelijking gerust teksten of tekstfragmenten van het Bundesverfassungsgericht of de Supreme Court kan gebruiken zonder het Nederlandstalige karakter te verliezen. Hetzelfde principe geldt wanneer er sporadisch een buitenlandse spreker wordt uitgenodigd in een Nederlandstalig vak.


Aanbieden van anderstalige vakken

Indien de onderwijsinstelling dat wil, kunnen er bepaalde vakken in een andere taal worden aangeboden (zowel in bachelor- als in masterprogramma’s). De wetgever stelde hierop wel een kwalitatieve beperking, namelijk dat aan één van de volgende vier criteria moet zijn voldaan:
1° het gaat om een opleidingsonderdeel (een vak) dat een vreemde taal tot onderwerp heeft en dat in die taal wordt gedoceerd;
2° het gaat om een opleidingsonderdeel dat gedoceerd wordt door anderstalige gastprofessoren;
3° het gaat om een anderstalig opleidingsonderdeel dat, op initiatief van de student en met instemming van de instelling, wordt gevolgd aan een andere instelling voor hoger onderwijs;
4° het gaat om een opleidingsonderdeel waarvoor de onderwijsinstelling expliciet kan motiveren dat er een meerwaarde is voor de studenten, het afnemende veld en de functionaliteit van de opleiding. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om vakken waar specifieke buitenlandse expertise in bestaat, waar het werkveld hoofdzakelijk in een specifieke vreemde taal communiceert, waarin enkel internationale topics worden behandeld (zodat Erasmusstudenten dit vak geregeld opnemen), etc.

Studenten hebben het recht over een dergelijk anderstalig opleidingsonderdeel het examen in het Nederlands af te leggen (ten minste indien in dezelfde opleiding geen equivalent Nederlandstalig vak wordt gedoceerd).

Naast de kwalitatieve criteria die hierboven vermeld staan, zijn er ook kwantitatieve criteria om rekening mee te houden. Bachelorprogramma’s met maximaal 18,33% aan anderstalige vakken in het modeltraject (uitgedrukt in studiepunten, en zonder rekening te houden met puntjes 1 en 3 uit de opsomming hierboven) blijven Nederlandstalige bachelors. Eens het aantal anderstalige vakken in het modeltraject boven die kritieke grens uitstijgt, spreken we van een anderstalige bachelor en zal er bijgevolg ook geen Nederlandstalig diploma worden uitgereikt. Voor een masterprogramma geldt een gelijkaardige kwantitatieve grens, die op 50% is vastgelegd.


Aanbieden van anderstalige programma’s

Een belangrijke consequentie van het aanbieden van een dergelijk anderstalig programma (waarin het aantal anderstalige vakken dus boven de kritieke grens uit de vorige paragraaf uitstijgt), is de wettelijke plicht dat er ergens in de Vlaamse Gemeenschap een equivalente Nederlandstalige opleiding aangeboden moet worden, behoudens in de gevallen dat er een vrijstelling van de equivalentievoorwaarde werd verleend. Studenten moeten immers op elk moment de garantie hebben dat er binnen de Vlaamse Gemeenschap een equivalente initiële bachelor-of masteropleiding wordt aangeboden. De decreetgever vreesde voor de democratisering van het hoger onderwijs, indien zulke garantie niet zou bestaan.

Ook voor dergelijke anderstalige programma’s geldt zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve beperking. De kwalitatieve beperking is dat anderstalige programma’s enkel mogelijk zijn als het om opleidingsprogramma's gaat die specifiek voor buitenlandse studenten zijn ontworpen of als de meerwaarde voor de studenten en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding op voldoende wijze aangetoond kunnen worden (art. II.262 Codex Hoger Onderwijs). De kwantitatieve beperking houdt in dat er slechts een gelimiteerd aantal anderstalige opleidingen tegelijkertijd mogen worden aangeboden in Vlaanderen. Anderstalige bacheloropleidingen kunnen aangeboden worden binnen een maximumpercentage van 6%, berekend op alle Vlaamse initiële bacheloropleidingen. Voor anderstalige masteropleidingen is dit 35%.
Gelet op de veelheid aan criteria, moet het aanbieden van een anderstalig bachelor- of masterprogramma op voorhand worden goedgekeurd door de Commissie Hoger Onderwijs.

Voor de volledigheid, dient nog te worden vermeld dat bepaalde anderstalige opleidingen aan één of meer van die strikte criteria ontsnappen:
1° opleidingsprogramma's die specifiek in het kader van het International Course Programme van ontwikkelingssamenwerking voor buitenlandse studenten zijn ontworpen;
2° anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen die geselecteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van een Europees programma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multidiplomering of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld;
3° onderzoeksmasters;
4° bepaalde opleidingen binnen de School of Arts;
5° Ook voor de bachelor-na-bacheloropleidingen, de master-na-masteropleidingen, de post-graduaatsopleidingen en in de onderwijs- en andere studieactiviteiten die in het kader van permanente vorming als nascholing of bijscholing worden georganiseerd, geldt het principe dat de instelling vrij de onderwijstaal bepaalt.


Kwaliteitsbewaking

De invoering van bovenstaande regels over het aanbieden van anderstalige vakken en opleidingen, ging gepaard met het opleggen van regels opdat de kwaliteit en de democratisering van het hoger onderwijs niet verloren zouden gaan. Zo voorziet artikel II.270 van de Codex Hoger Onderwijs bijvoorbeeld dat iedereen die lesgeeft de onderwijstaal waarin hij/zij een opleidingsonderdeel (een vak) doceert op adequate wijze moet beheersen. Dat geldt zowel voor Vlaamse professoren die in een andere taal lesgeven, als voor buitenlandse professoren die in het Nederlands lesgeven. Vlaamse professoren moeten andere talen op niveau ERK C1 beheersen. Hetzelfde geldt voor buitenlandse professoren die in Nederlands willen doceren. Maar ook buitenlandse professoren die niet in het Nederlands lesgeven, worden decretaal verplicht om Nederlands te leren. Dat is logisch, aangezien ook de bestuurstaal van de universiteit in principe Nederlands is. Zo voorziet het decreet dat elke buitenlandse prof die niet in het Nederlands lesgeeft, alsnog niveau A2 moet bereiken binnen de twee jaar na aanstelling, en niveau B2 binnen de vijf jaar na aanstelling. De onderwijsinstellingen worden door de decreetgever verplicht om integratietrajecten aan te bieden aan buitenlandse professoren, om deze doelstellingen te behalen.


Conclusie?

De wetgeving op het gebruik van talen in het onderwijs is zeker niet eenvoudig te noemen. Dubbele kwalitatieve en kwantitatieve criteria, zowel voor het aanbieden van anderstalige vakken als anderstalige opleidingen, getuigt niet van zin voor eenvoud. Maar het eindresultaat is wel een evenwichtig compromis, waarin het belang van Nederlands als wetenschapstaal wordt gewaarborgd, zonder te moeten inboeten op de mogelijkheid om op internationalisering in te zetten wanneer zulks kwalitatief zinvol is. De wetgever koos daarbij om geen onderscheid te maken tussen de verschillende vreemde talen en de keuze daartussen aan het beleid van de onderwijsinstellingen over te laten. Opvallend is ook dat de wetgever deze ruime set aan criteria voldoende achtte om een doordacht beleid door de onderwijsinstellingen te waarborgen, zodat er verder ook geen financiële consequenties verbonden zijn aan het aanbieden van een Nederlandstalige of een anderstalige opleiding. Anderstalige opleidingen worden op dezelfde wijze gefinancierd als Nederlandstalige. Dat wil grofweg zeggen dat initiële bachelor- en masteropleidingen gewoon financierbaar zijn, terwijl manama’s zelfbedruipend dienen te zijn.


Prof. dr. Kurt Willems behaalde in 2011 de graad van doctor in de rechten. Van 2011 tot 2014 was hij werkzaam bij Eubelius. Thans is hij docent onderwijsrecht aan de KU Leuven en advocaat bij DEMOS Public Law aan de Balie in Antwerpen. Hij heeft tevens de verantwoordelijkheid over de lerarenopleiding en staat het rectoraat bij in de onderwijsdossiers.
Zijn huidig onderzoek heeft betrekking op diverse aspecten van onderwijsrecht, met een bijzondere focus op de contractualisering van de onderwijsrelatie en de juridisering van het onderwijsgebeuren.
Professor Willems is auteur van diverse bijdragen in Belgische en buitenlandse tijdschriften en boeken. Hij maakt deel uit van de redactieraad van de tijdschrift Deontologie & Tuchtrecht en het tijdschrift voor onderwijsrecht- en beleid (TORB). Professor Willems is daarnaast plaatsvervangend voorzitter van de Kamer van Beroep voor de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en lid van de Commissie Leerlingenrechten.

  Omhoog
 
Nederlands in het hoger onderwijs – en geen globish - Situatie van het taalgebruik in het hoger onderwijs in Nederland  - Ad Verbrugge, Vrije universiteit Amsterdam

 

   
 

Enige citaten uit het artikel Nederlands in het hoger onderwijs - en geen globish uit het NRC-artikel van juni 2015, geven een beeld van de lezing van Ad Verbrugge. Tijdens zijn lezing zal Ad Verbrugge inspelen op de actualiteit van dit vraagstuk aan de hand van genoemde citaten en daarbij ook refereren aan het proces dat de vereniging BON (Beter Onderwijs Nederland) tegen de Nederlandse Onderwijsinspectie en twee universiteiten heeft aangespannen omtrent de verengelsing van het hoger onderwijs.

Door de sterke technisch-economische horizon van ons hoger onderwijs en de afwezigheid van een duidelijk vormingsideaal is de universiteit uit het oog verloren dat haar maatschappelijke taak van oudsher bestaat in het bewaren van cultuur en revitaliseren en doorgeven daarvan. De cultivering van taal en de kunst van het vertalen maakt daar van oudsher een integraal onderdeel van uit.

Waar ik mij tegen keer is de ondoordachte en soms zelfs totalitaire manier waarop het Engels momenteel wordt doorgevoerd in ons hoger onderwijs, ten koste van de onderwijskwaliteit, ten koste van de taalrijkdom van studenten, ten koste van de betrokkenheid op de samenleving en ten koste van een meer diverse oriëntatie op taal en cultuur, kortom ten koste van Bildung!

Het zorgvuldig lezen en interpreteren van teksten, het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, het formuleren van goed lopende zinnen met de juiste woorden, het logisch opbouwen van een alinea en het goed structureren van een betoog – het zijn allemaal elementaire vaardigheden die in veel studies nauwelijks nog aandacht krijgen.

Het veel gehoorde argument voor de genoemde verengelsing van het hoger onderwijs is dat wetenschap steeds internationaler wordt. De meeste studenten gaan helemaal niet werken in de wetenschap, maar komen terecht in het bedrijfsleven, het onderwijs of bij de overheid. Het is nog maar de vraag in welke mate zij dit Engels in hun werkpraktijk nodig hebben, met goed Nederlands zouden ze vaak meer gebaat zijn. Kennis van Duits kan ook heel handig zijn. 

Zowel op individueel als collectief niveau geldt dat de beheersing van de eigen taal cruciaal is om te kunnen benoemen ‘wat er leeft onder de mensen’ en hen te bereiken: dat zal iedere therapeut en goede politicus kunnen beamen.

Zodra de talige betrokkenheid op de samenleving verdwijnt in de wetenschap ontstaat er een gesegregeerde intellectuele elite die letterlijk niet meer eenzelfde taal spreekt als de mensen.

Een universiteit die werkelijk diversiteit en academisch burgerschap nastreeft kan dus niet onder het mom van globalisering het globish tot haar enige voertaal maken, maar moet juist een ontmoetingsplaats zijn waar verschillende talen, culturen en wetenschapstradities elkaar kunnen verrijken.

Maar als we zelfs in een van de belangrijkste instellingen van onze hoogcultuur niet meer trots zijn op onze eigen taal en die respectvol behandelen, welk vormingsideaal hebben we dan nog over om in te integreren?

Ad Verbrugge doceert sociale- en culturele filosofie en filosofie van de economie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (sinds 2002). Daarnaast is hij medeoprichter en voorzitter van de vereniging Beter Onderwijs Nederland en Centrum Èthos. Van 1994 tot 2002 was hij werkzaam aan de Universiteit Leiden als docent wijsgerige ethiek. Zowel in Leiden als in Amsterdam won hij de universitaire onderwijsprijs. Sinds 2017 is hij tevens aangesteld als gasthoogleraar aan Bloemfontein University of the Free State in Zuid-Afrika. Bij het grote publiek is hij bekend geworden met zijn cultuurfilosofische bestseller Tijd van Onbehagen (2004), de Tegenlicht-uitzending Bevangen in Vrijheid (2004) en zijn optreden bij Zomergasten(2006). Van 2012-2016 presenteerde hij samen met Clairy Polak Het filosofisch kwintet van Omroep Human. In 2016 is Verbrugge benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau voor zijn jarenlange inzet voor het onderwijs en de maatschappelijke betekenis van filosofie. In 2017 heeft hij samen met anderen de Filosofische School Nederland opgericht, die zich ten doel stelt het bevorderen van de wijsheid in cultuur en bestuur.

  Omhoog
 
Van emancipatie naar rendementsdenken. De taal van het hoger onderwijs in Vlaanderen - Van emancipatie naar rendementsdenken – Antoon Vrints, UGent


   
 

De taal van het hoger onderwijs is geen technische kwestie die zomaar overgelaten kan worden aan de bestuurders van hogescholen en universiteiten. Ze heeft grote sociale en politieke implicaties, het is een vraagstuk dat de hele samenleving aanbelangt. De keuze van de onderwijstaal hangt samen met de vraag wat voor een soort samenleving we willen zijn, met het maatschappijmodel dat we nastreven. De geschiedenis van de taalverhoudingen van het hoger onderwijs in België illustreert dat ten overvloede en blijft dat ook illustreren.

De voertaal van de universiteiten was in de negentiende-eeuwse bourgeoisstaat België als vanzelfsprekend het Frans. Dat de universiteiten zich door de keuze voor de taal van de economische en culturele elite afsneden van het gros van de bevolking, werd niet als een probleem ervaren. Die taalkloof paste immers in een veel breder plaatje van sociale en politieke ongelijkheid. Naarmate die ongelijkheid door de aanzwellende democratisering meer en meer ter discussie kwam te staan, begonnen ook stemmen te weerklinken voor hoger onderwijs in het Nederlands. De strijd voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs was au fond een strijd voor democratisering.

Het eerste wetsvoorstel om de Rijksuniversiteit Gent geleidelijk te vernederlandsen, kwam in 1911 van de ‘drie kraaiende hanen’ uit de drie grote partijen: de katholiek Frans Van Cauwelaert, de liberaal Louis Franck en de socialist Camille Huysmans. In de lijn van het cultuurflamingantisme ijverden zij voor hoger onderwijs in de volkstaal om door een verlagen van de toegangsdrempel een nieuwe culturele elite te vormen, die Arm Vlaanderen niet alleen intellectueel maar ook economisch zou optillen. Het paste zoals gezegd in de bredere democratisering van de samenleving die aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog de integratie van de arbeidersklasse in de liberale democratie tot doel had. In 1918 verwierf de gewone man het enkelvoudig stemrecht. Het duurde tot 1930 vooraleer de vooroorlogse eis van een volledig Nederlandstalige universiteit werd ingewilligd door het Belgische, overwegend Franstalige establishment.

In de decennia na de Tweede Wereldoorlog ontpopte dat vernederlandste hoger onderwijs zich tot een veel sterkere emancipatiemachine dan de cultuurflaminganten ooit hadden kunnen dromen. Het gedemocratiseerde, Nederlandstalige hoger onderwijs ging veel breder rekruteren dan zijn elitaire, francofone voorgangers en fungeerde als vliegwiel voor opwaartse sociale mobiliteit. De afstand tussen universiteit en samenleving werd kleiner. De kwalijke taalkloof tussen elite en volk werd geslecht. Er groeide een volwaardige Nederlandstalige academische cultuur die meertaligheid of een internationale oriëntering allesbehalve in de weg stond. Kortom, hoger onderwijs in het Nederlands heeft van Vlaanderen niet alleen een veel beter geschoolde, welvarender, maar ook een gelijkere samenleving gemaakt, al blijft de afkomst van studenten nog al te zeer hun toekomst bepalen.

Sinds de Bolognaverklaring (1999) is de consensus over het belang van het Nederlands als instructietaal voor de sociale emancipatie in ijltempo afgebrokkeld. In 2010 werd de taalwetgeving op het hoger onderwijs op vraag van bestuurders van hogescholen en universiteiten aanzienlijk versoepeld, zonder noemenswaardige publieke discussie. De taalwetten van het unitaire België beschermden de Nederlandse taal pikant genoeg beter dan het autonome Vlaanderen. Sinds de invoering van die nieuwe regeling voltrekt zich in het Vlaamse hoger onderwijs een sluipend, maar snel verengelsingsproces. In het academiejaar 2017-2018 zijn respectievelijk 3,11 en 23,63% van de initiële bachelor- en masteropleidingen in Vlaanderen anderstalig, versta Engelstalig. Die percentages lijken nog beheersbaar, maar geven echter lang niet de hele verengelsingsdynamiek weer. Ze maken niet duidelijk hoe groot het aandeel Engelstalige vakken in formeel ‘Nederlandstalige’ opleidingen intussen is. Bovendien zijn er ook nog de ‘spookopleidingen’, Nederlandstalige masteropleidingen die enkel in naam worden aangeboden om de taalwetgeving te omzeilen.

De huidige regelgeving biedt dus al veel ruimte voor anderstalige opleidingen, zeker voor gespecialiseerde masterprogramma’s en uitwisselingsprogramma’s voor een internationaal publiek. Bestuurders van het hoger onderwijs in Vlaanderen willen de taalwetgeving echter nog verder uithollen en naar Nederlands model veel meer opleidingen in het Engels gaan aanbieden, zelfs op het basisniveau van de bachelors. Ondanks de lippendienst die aan het Nederlands wordt bewezen, is dat bijvoorbeeld de kern van het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) van 14 februari 2017 aan de Vlaamse overheid. Waar komt die offensieve verengelsingswil vandaan? Hij houdt zeker ook verband met een heel rendementsgeoriënteerde kijk op onderwijs die niets met de intrinsieke onderwijskwaliteit te maken heeft. Het is de logica van het New Public Management. Een van de kenmerken van dat denken is het belang dat gehecht wordt aan zogezegd objectiveerbare doelstellingen. Het nagestreefde rendement valt soms letterlijk te nemen. Meer buitenlandse studenten brengen eenvoudigweg meer geld in het laatje, zorgen voor hogere vastgoedprijzen en voor meer economische groei tout court. Een recent (5 december 2017) advies van de VARIO (Vlaamse Adviesraad voor Innoveren & Ondernemen) is doordrongen van die logica: om meer ‘internationaal toptalent’ naar Vlaanderen te halen en zodoende de economie te stimuleren, wenst die raad de volledige uitholling van de taalregeling op het hoger onderwijs (en tussen twee haakjes Engelse taalfaciliteiten bij de lokale besturen).

Voor bestuurders van het hoger onderwijs is de beoogde prestigewinst wellicht nog een stuk belangrijker; om hun instellingen op te stoten in de rankings, de universitaire pikorde, moet het aandeel buitenlandse studenten stevig omhoog, want naast de academische output (het taalgebruik is niet onschuldig) is dat vaak een van de parameters. Waarom we per se moeten stijgen in die rankings, die vraag wordt niet gesteld. Dat de methodologie van die rankings zeer omstreden is, wordt eenvoudigweg verzwegen. Nog los van de rankings wordt het Engels in het academische milieu eenvoudigweg geassocieerd met prestige gezien de functie van die taal als wetenschappelijke lingua franca en het aanzien van de Angelsaksische universiteiten. Het Nederlands dat is toch maar ‘provinciaal’ in vergelijking met het universele Engels, dat is de onuitgesproken aanname.

Zelfs als we even in de rendementslogica treden, is het maar de vraag tot welke ‘winst’ de beoogde massale verengelsing zou leiden. In Nederland waar na de masters de verengelsing van de bachelors nu volop gaande is, valt de schade van een dergelijke operatie op te meten. De massale toestroom van buitenlandse studenten als gevolg van de verengelsing zet er het hoger onderwijssysteem stevig onder druk. De aangezwollen groepen maken van interactief onderwijs vaak een verre wensdroom. Docenten kunnen minder tijd besteden aan elke student, aangezien het personeelsbestand de toestroom aan studenten niet kan bijhouden. De kwaliteit van het onderwijs komt nog verder onder druk te staan doordat docenten en studenten zich in het Engels veel minder geraffineerd kunnen uitdrukken dan in het Nederlands. De vermeende bijdrage tot de Nederlandse economie valt - afgezien van de stijgende vastgoedprijzen - tegen, aangezien het gros van de buitenlandse studenten na hun studie Nederland weer verlaat, vaak omdat ze onvoldoende Nederlands beheersen om een baan te kunnen vinden. Het ‘rendement’ is dus wel zeer relatief.

Belangrijker nog zijn de maatschappelijke risico’s. De verengelsing vergroot de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden. Willen we terug naar een samenleving waar een taalkloof gaapt tussen elite en volk? Moet een arts niet in staat zijn om in bevattelijk Nederlands te spreken over de medische conditie van zijn patiënten? Geldt iets gelijkaardigs niet voor een ingenieur op de fabrieksvloer? Een universiteit die het Nederlands zelf niet cultiveert, vervreemdt van de bevolking die belastingen betaalt om haar in het algemeen belang te financieren. Bovendien moeten laagopgeleide migranten Nederlands leren om zich in te burgeren, terwijl dat van de hoogopgeleide migrant-universiteitsprofessor die er de skills en de brains voor heeft kennelijk niet mag worden verwacht. Erger nog, de verengelsing doet het hoger onderwijs als sociale emancipatiemachine stokken. De offensieve verengelsingswil staat haaks op honderd jaar democratisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De Nederlandse Academie voor Wetenschappen stelde in een recent rapport dat de verengelsing de toegang tot het onderwijs voor zwakkere sociaaleconomische groepen en migranten nog verder bemoeilijkt. Als we de marktgeoriënteerde logica van de rankings achter ons laten en ons richten op het democratische model van de universiteit dat het onze is, ligt in de emancipatie van die groepen de dringendste taak van ons hoger onderwijs. En dat kan dus het best in het Nederlands. De taal van het hoger onderwijs heeft dus een evident maatschappelijk belang. Zij kan dus niet overgelaten worden aan sluipende besluitvormingsprocessen, maar moet het voorwerp zijn van publiek debat.

 

Antoon Vrints (geb. 1978) doceert geschiedenis (docent t.t.) aan de Universiteit Gent en is verbonden aan de onderzoeksgroep Sociale geschiedenis na 1750 aldaar. Hij is gespecialiseerd in de sociale geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog en in conflictregulering in langetermijnperspectief en publiceerde onder meer Bezette stad. Vlaams-nationalistische collaboratie in Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog (2002) en Het theater van de straat. Publiek geweld in Antwerpen tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw (2011). Daarnaast is hij een van de co-editors van de eerste tegenfeitelijke geschiedenis van België. Antoon Vrints is lid van de redactie van Stadsgeschiedenis, Wetenschappelijke Tijdingen en Historiant.

  Omhoog
 
AANBEVELINGEN Concrete voorstellen rond het taalgebruik in het hoger onderwijs – An De Moor, Odisee – KULeuven

 

   
 

Op 7 februari 1968 viel de regering Vanden Boeynants over de kwestie "Leuven Vlaams" na een interpellatie in het parlement door Jan Verroken, fractieleider van de christendemocraten. De splitsing was onafwendbaar en de KU Leuven werd volledig Nederlandstalig. Vandaag, 50 jaar later, merken we een sterke toename van het gebruik van Engels in het hoger onderwijs.

Het is echter essentieel dat het Nederlands als belangrijkste onderwijstaal gebruikt wordt omwille van de volgende

  • pedagogische redenen: er is een duidelijk leerverlies bij het gebruik van een andere taal dan de moedertaal;
  • sociale en maatschappelijke redenen: een vreemde taal als onderwijstaal creëert een extra barrière voor het hoger onderwijs, wat sociale ongelijkheid versterkt. Bovendien lopen we het risico dat er een sociale kloof ontstaat tussen een Nederlandstalige samenleving en een Engelstalige academische elite;
  • culturele redenen: bij verdringing als wetenschapstaal en onderwijstaal door het Engels verliest het Nederlands een belangrijk facet en wordt het een huis-tuin-en-keukentaal. Deze verdringing is momenteel al volop bezig onder druk van de academische elites.

De filosofie van de huidige taalwetgeving op het hoger onderwijs is goed: ze zorgt er namelijk voor dat het Nederlands als onderwijstaal de regel blijft en anderstalige (lees: Engelstalige) opleidingen de uitzondering zijn. Sinds de aanzienlijke versoepeling van de wetgeving in 2011 is er al veel meer ruimte gekomen voor anderstalig onderwijs en we zien sindsdien in de praktijk dan ook een snelle verengelsing. Wie ervoor pleit de huidige taalwetgeving nog verder te versoepelen, laat het basisprincipe los dat het Nederlands de regel is. Het houdt dan ook de facto een pleidooi voor een ongebreidelde verengelsing in. Om dat te vermijden en zelfs terug te dringen, stellen we een aantal concrete maatregelen voor.

Concrete voorstellen

1. OP DECRETAAL NIVEAU

  • Het huidige decreet op het taalgebruik in het onderwijs is goed, moet dus minimum behouden blijven en idealiter aangescherpt met kristalheldere regels. De huidige formuleringen laten nu teveel verschillende interpretaties toe (cf. “aantoonbare meerwaarde”). Er moet daarom een instrument voorzien worden dat beleidsmakers en opleidingen een houvast geeft.
  • De controle en de naleving ervan moet wel aangescherpt worden. De regeringscommissarissen moeten de praktijk controleren onder meer aan de hand van bevragingen van studenten met vragen zoals: „Komt de naam van de titularis van een opleidingsonderdeel overeen met de naam van de docent die de les effectief geeft?“ en „Is het opleidingsonderdeel in het Nederlands geen spookvak maar wordt er effectief les in het Nederlands gegeven?“ Praktijken zoals spookopleidingen kunnen niet door de beugel. Het zou goed zijn bij overtredingen een financiële sanctie in te bouwen.
  • Aanvragen voor opleidingen in een andere taal moeten weloverwogen en beter beargumenteerd worden, inclusief de afweging van de voor- en nadelen voor elk vak apart en aandacht voor de maatschappelijke component. Momenteel zijn alle aanvragen kopieën van elkaar en worden ze klakkeloos goedgekeurd.
  • De berekening van de percentages anderstalige opleidingen in het huidige decreet moet verduidelijkt worden. Daarnaast pleiten we ervoor deze percentages niet op basis van het aantal opleidingen maar op basis van het aantal studenten te berekenen.
  • Er moet een vaste monitoring gebeuren van het aantal opleidingen in een andere taal. Deze monitoring wordt bij voorkeur gedaan door de regeringscommissarissen.
  • Voor bacheloropleidingen zien we geen noodzaak aan opleidingen in het Engels. Er zijn geen wetenschappelijke redenen voor het gebruik van het Engels in een basisopleiding en er zijn sociale redenen tegen het gebruik van het Engels. De universitaire basisopleiding moet in het Nederlands plaatsvinden.
  • Vakken - met uitzondering van taalvakken - die niet in het Nederlands gegeven worden, moeten een lagere financiering krijgen. De financiering van het hoger onderwijs door de Vlaamse gemeenschap moet toch in de eerste plaats gericht zijn op de eigen studenten en niet op buitenlandse studenten.

    2. OP INSTELLINGSNIVEAU
  • In Vlaanderen zou niemand een volledig anderstalige opleiding mogen krijgen. Er moet steeds een deel van de vakken in het Nederlands gevolgd worden. Er moet dus gedurende de hele opleiding gewerkt worden aan de academische en professionele taalvaardigheid Nederlands van studenten.
  • Bij de rankings van universiteiten pleiten we ervoor grenzen te stellen aan de wegingsfactor buitenlandse studenten. In ieder geval mogen prestigeoverwegingen - zoals de rankings - de taalkeuze van opleidingen niet bepalen.

3. OP DOCENTENNIVEAU

  • Om les te geven moet een docent het C2-niveau (Europees Referentiekader) in de lestaal kunnen aantonen. Dat is een taalniveau hoger dan het huidige decretaal vastgelegde C1-niveau.
  • Overschakeling naar Engels is meer dan een taalwissel. Naast taalkennis op een voldoende hoog peil om interactie te optimaliseren, moet een docent daarom ook ondersteuning krijgen bij de uitdagingen waar the international classroom hem/haar voor stelt. Dat betekent professionalisering op het vlak van niet alleen linguïstische maar ook van interculturele en pedagogische vaardigheden.
  • Binnen een academische loopbaan moet er voldoende rekening gehouden worden met publicaties in het Nederlands.

    4. OP NIVEAU VAN DE STUDENTEN
  • De doelstelling voor onze eigen studenten moet een goede meertaligheid zijn. Dat betekent een goede taalbeheersing van zowel het Nederlands als vreemde talen. Hierbij mag niet alleen Engels aandacht krijgen.
  • Dat geldt ook voor de inkomende studenten, in het bijzonder de Erasmusstudenten. Het EU-beleid voor meertaligheid heeft twee doelstellingen: de taalverscheidenheid in Europa beschermen en het leren van vreemde talen stimuleren. In de praktijk worden binnenkomende Erasmusstudenten in Vlaanderen in Engelstalige getto’s geduwd samen met de andere buitenlandse studenten. Veel interactie met de Vlaamse samenleving is er niet.
    De volgende voorstellen komen hieraan tegemoet:
    • alle inkomende studenten moeten taallessen Nederlands volgen en een bepaald niveau bereiken. Dat kan afgedwongen worden met een waarborgsysteem (cfr. Denemarken);
    • er moet voldoende capaciteit voor deze taalbaden ter beschikking staan en de nodige financiering moet hiervoor uitgetrokken worden

We zijn het bovendien eens met de aanbevelingen van prof. dr. Danny Pieters, in het bijzonder de instelling van een fonds om de vertaling van onderzoek in het Engels naar de thuistaal en van de thuistaal naar het Engels te financieren.

Tien beleidsaanbevelingen voor verdere actie
van prof. dr. Danny Pieters

1.     Alle universiteiten moeten waarborgen dat alle loopbanen (behalve die intrinsiek een kennis van een vreemde taal impliceren, zoals taalonderwijs) toegankelijk zouden zijn op basis van een studieprogramma in de thuistaal; elke universiteit zal de overeenstemmende onderwijssporen zelf voorzien of door netwerken tussen universiteiten.
2.     Alle studenten brengen een deel van hun curriculum in het buitenland door of hebben in het eigen land internationale ervaring.
3.     De buitenlandse ervaring moet de student echt onderdompelen in het bezochte land, in zijn cultuur en taal; hem/haar niet opsluiten in een getto van Engelssprekende buitenlandse studenten.
4.     Onderzoekers hebben de plicht om de eigen wetenschappelijke taal te ontwikkelen; om ze aan te zetten dat te doen moeten subsidiëring en erkenning van het onderzoek afhankelijk worden gemaakt van de publicatie van de onderzoeksresultaten in de thuistaal (aansluitend bij mogelijke andere talen).
5.     Er moet een fonds worden ingesteld om de vertaling van onderzoek in het Engels naar de thuistaal en van de thuistaal in het Engels te financieren.
6.     Prijzen of beloningen moeten in het leven worden geroepen voor wie het beste heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van de eigen wetenschappelijke taal in zijn/hun vak.
7.     Bijzondere subsidiëring moet worden ingesteld voor onderzoek in de thuistaal over hoogst belangrijke onderwerpen die niet afdoende aanwezig zijn op de internationale wetenschappelijke scène.
8.     Bijeenkomsten en documenten die een officieel karakter hebben, die nieuwe regels in het leven roepen, nieuwe rechten en plichten, moeten steeds worden gesteld in de officiële thuistaal.
9.     Het is gewettigd te verwachten dat alle aangeworven buitenlandse stafleden de officiële thuistaal van de universiteit kennen of leren. Het tempo en de graad waarin een buitenlandse collega de thuistaal moet beheersen kan verschillen; op zeker tijdstip evenwel moet die beheersing aanwezig zijn en aangetoond worden.
10.  De personen die zich bekommeren om de verdediging van de eigen taal en cultuur moeten elkaar vinden en netwerken, zo nodig in het Engels, om de taalkundige diversiteit te promoten.

 

An de Moor is licentiate in de Germaanse filologie en geaggregeerde voor het secundair onderwijs. Beroepshalve is ze talenbeleidcoördinator aan de Odisee hogeschool & KULeuven campus Gent en Brussel. Daarnaast is ze een zeer bezige bij en onder andere voorzitter van de Beweging Vlaanderen-Europa en van Vlaanderen Feest!, lid van de raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (Taalunie), lid van de raad van bestuur van het Vlaams cultuurhuis de Brakke Grond (Amsterdam), lid van de VLOR Werkgroep Taalbeleid & Werkgroep Internationalisering Hoger Onderwijs, voorzitter van het Vlaams forum taalbeleid en taalondersteuning en ondervoorzitter van het Nederlands/Vlaams platform taalbeleid hoger onderwijs.

  Omhoog
 
Taaltrots – lezing Peter Debrabandere – 6 oktober 2018 Alden Biesen

Slotcongres 50 jaar Marnixring Internationale Serviceclub Onze pijlers peilen, Alden Biesen, 6 oktober 2018

   
 

Over “TAALTROTS”
Lezing Peter Debrabandere

Docent Hogeschool Vives, Brugge
Hoofdredacteur Neerlandia
Lid Marnixring Gent Borluut

Lid Werkgroep Taal en Onderwijs van de VVA

Dames en heren,

Van Willem Frederik Hermans is bekend dat hij zich mateloos ergerde aan de minachting die de Nederlanders koesteren voor hun eigen natie. Hij moet ooit gezegd hebben: “Ik ken geen één volk dat zijn taal zo minacht als het Nederlandse volk.” Als Hermans nu nog leefde, dan zou hij vaststellen dat het alleen maar erger geworden is … en dat de Vlamingen zich langzamerhand bij de Nederlanders aansluiten. Want ja, vergeet niet dat in Vlaanderen alleen de V-partijen de opmars van het Engels in het hoger onderwijs willen tegenhouden. De druk om de poorten wagenwijd open te zetten voor nog meer Engels, is enorm.

Lees de treffend geformuleerde tekst van Debrabanderes lezing over de realiteit van de huidige houding tegenover onze eigen taal: waar is onze taaltrots gebleven?

 

Omhoog

 


In memoriam dr. Robrecht Vermeulen



   
 

Op vrijdag 28 september 2018 overleed dr. Robrecht Vermeulen. Robrecht was erg actief in de Vlaamse Beweging. Zijn verdiensten kunnen zeker niet onderschat worden. Vooral Brussel en de Vlaamse Rand lagen hem nauw aan het hart.


Dat blijkt ook al uit de diverse functies die Robrecht in het verleden heeft uitgeoefend. Op de rouwbrief konden we ze allemaal terugvinden:

Oud-voorzitter Doktersgild Van Helmont
Oud-voorzitter Vlaams Artsenverbond (VAV)
Oud-voorzitter Orde der Artsen
Oud-voorzitter Overlegcentrum Vlaamse Verenigingen (OVV)
Oud-voorzitter Vereniging Vlaamse Academici - Afdeling Brussel
Stichtend lid van Alumni KU Leuven - Kern Brussel
Lid van de Orde van den Prince, VIRA en Pro Flandria


Zoals u kunt zien was hij vroeger voorzitter van VVA-Brussel, maar ook daarna bleef hij er een actieve rol vervullen als bestuurslid. Robrecht maakte ook deel uit van de Centrale Raad van de VVA tot eind augustus toen hij zijn ontslag heeft ingediend. De aanleiding is wellicht zijn ziekte geweest. Als arts en cardioloog zal hij heel goed geweten hebben hoe zijn gezondheidstoestand op het einde van zijn leven was. Persoonlijk heb ik hem nog ontmoet op de 11 juli-viering te Antwerpen en toen leek er nog niets aan de hand te zijn.


Robrecht werd 80 jaar. Hij laat 4 kinderen en 6 kleinkinderen na. De uitvaart greep plaats in de abdijkerk van Vlierbeek te Kessel-Lo. Toen bleek ook dat Robrecht zich heel verdienstelijk heeft gemaakt voor die kerk en haar parochie.

Als eerbetoon publiceren we hieronder het In Memoriam dat op 6 oktober tijdens de begrafenisplechtigfheid werd uitgesproken door de heer Willy De Waele, voorzitter van het OVV (Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen). We zijn als VVA Robrecht Vermeulen bijzonder dankbaar voor alles wat hij voor onze vereniging heeft gedaan.


We bieden vanuit de VVA zijn echtgenote Geneviève en de hele familie onze innige deelneming aan en wensen hun veel sterkte toe.


Paul Becue

Voorzitter

_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

In memoriam Robrecht Vermeulen

door Willy De Waele, voorzitter OVV

Niets liet vermoeden dat ik Robrecht op 17 september 2018 in de vooravond op het perron van het noordstation te Brussel voor de laatst zou zien.

Gedurende de treinreis van Mechelen naar Brussel hadden wij het nog uitgebreid over onze verwachtingen en mogelijkheden voor een vrije Vlaamse Natie.

In het bijzonder had Robrecht het nog over de miskleun van de wet betreffende de contingentering van artsen en tandartsen. Zijn bekommernis was terecht; de Franstalige minderheid laat niets onverlet om de uitvoering van deze wet onmogelijk te maken.
Robrecht zag geen heil meer in het federaal staatsverband omdat de Vlaamse demografische meerderheid in 1970 tot een politieke minderheid gedegradeerd werd met medewerking van “Vlaamse “politieke formaties.

Robrecht was vooral getroffen door de vaststelling dat een redelijk en rechtmatig Vlaams politiek programma niet meer langs democratische weg gerealiseerd kan worden omdat de Franstalige minderheid over een arsenaal van blokkeringen beschikt en er ook gebruik van maakt.

Gedurende de voorbije jaren heb ik samen met Robrecht de Vlaamse partijvoorzitters geconfronteerd met een uitgebreide nota, waarvan Robrecht medeauteur was. Met deze nota werd de aandacht gevraagd voor de demografische, democratische en financiële problemen waarmede Vlaanderen geconfronteerd wordt.

Al deze voorzitters hebben erkend dat er binnen het federaal staatsverband geen ruimte is voor Vlaanderen en tevens hun machteloosheid bekend om er iets aan te veranderen.
Persoonlijk had ik heel veel steun van Robrecht, die ik 4 jaar geleden als voorzitter opgevolgd heb. Telkens wist hij gepast tussen te komen en de scherpe hoeken af te ronden.

Zonder enige stemverheffing, maar steeds gepast en met goed onderbouwde tussenkomsten, kon Robrecht tegengestelde meningen probleemloos verzoenen.

Als blijvende nagedachtenis aan Robrecht een paar verzen uit het “Gebed voor het Vaderland”:

Maak dat uit de oude bron
Nieuw leven nogmaals vloeit
Schenk ons de taaie kracht om fier,
vol vroom vertrouwen.
met nooit gebroken moed
Ons land herop te bouwen.

Willy DE WAELE

Voorzitter OVV


  Omhoog
 

Toespraak VVA-Voorzitter Paul Becue – bij de opening van het academiejaar Afdeling Brugge 30 september 2018

   
 


Beste voorzitter Bruno, beste leden van het Dagelijks Bestuur en alle VVA-leden,


Bruno vroeg mij gedurende een van de dagen van de warme hete zomer, waar we nu al allemaal reeds heimwee naar hebben, om tot u een woordje te richten, wat ik dan ook graag doe. Vooral na deze mooie harpuitvoering door Jacques Vandevelde. De harp is m.i. een van de mooiste instrumenten.

De VVA bestaat al heel lang. Op de website vindt u de geschiedenis terug vanaf 1935, maar de roots zitten nog verder in de studentenbewegingen van na de eerste wereldoorlog. De VVA is ook geëvolueerd, nl. van een militante beweging die ressorteerde onder de Vlaamse Beweging, naar een vereniging die nu vooral de nadruk legt op de polyvalente en pluralistische ontwikkeling van haar leden. De VVA is immers politiek neutraal.

We maken nog steeds deel uit van de Vlaamse Beweging. Zo zit de VVA in het OVV, of het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen. Jammer genoeg zien we daar een radicalisering naar rechts: het Davidsfonds nam in juni ontslag en juist op dat ogenblik werd Schild en Vrienden lid. Die laatste is recent in het nieuws geweest en plaatste de Vlaamse Beweging jammer genoeg in een negatief daglicht.

Als VVA trachtten we binnen de Vlaamse Beweging een nieuwe wind te doen blazen. De realiteit is immers totaal verschillend in vergelijking met die van 30-40 jaar geleden. Vlaanderen is nu economisch welvarend en heeft veel autonomie verworven door de opeenvolgende staatshervormingen. De Franse taal heeft ook veel van haar glorie en chauvinisme verloren en het Engels is nu een grotere bedreiging voor de handhaving van de Nederlandse taal. Alles zou binnen de Belgische context wel wat efficiënter kunnen gebeuren, maar Vlaamse onafhankelijkheid staat niet bij onze prioriteiten. We moeten ook af van de polariserende houding tegenover de Walen. Zij zijn immers niet meer de grootste bedreiging. De belangrijkste uitdagingen liggen immers in de globalisering en de multiculturele samenleving. Die tendens is onoverkomelijk en we moeten ons er dus aan aanpassen. In Antwerpen bijvoorbeeld is 60 % van de schoolgaande bevolking van allochtone afkomst. Een scenario waarbij de burgemeester iemand van allochtone afkomst wordt, zoals we zien in Rotterdam en Londen, kan dus niet zomaar van tafel geveegd worden. We moeten daarmee leren leven.

De grote vraag is dus hoe we ons Vlaams karakter, onze Vlaamse eigenheid kunnen bewaren. Of met andere woorden: wat is de Vlaamse identiteit? Als VVA trachten we daar een antwoord op te geven. De Nederlandse taal en christelijke cultuur maken daar deel van uit, maar multiculturele aspecten kan men niet veronachtzamen. In het verleden, en nu nog steeds, is Vlaanderen welvarend geweest door zijn openheid tegenover de buitenwereld. De taltijke schilders uit de Vlaamse school, die we in musea over de hele wereld zien, tonen dat ruimschoots aan. Door de handel met de wereld werd Vlaanderen rijk en konden vele schilders van het schilderen hun beroep maken. De zakenlui konden hen immers goed betalen.

In de pers werd naar aanleiding van de kwestie Schild en Vrienden de identitaire beweging en de vraagstukken daaromtrent, in rechtse hoek geplaatst. We willen dat ontkennen en in een ruimer kader plaatsen met een open vizier naar de wereld toe. De mensen zijn ongerust door de huidige snelle evoluties en zoeken naar een houvast. De identiteitskwestie kan daartoe bijdragen. Als VVA trachten we hierop via een boekpublicatie een antwoord te bieden. Maar het zal niet gemakkelijk zijn. Dat gebeurt allemaal mits goedkeuring van de Centrale Raad, waarin de lokale afdelingen vertegenwoordigd zijn.

VVA-Centraal houdt zich dus o.a. daarmee bezig. Om de verandering te belichamen werd de naam gemoderniseerd: we zijn nu de Vereniging Vlaamse Academici en niet meer het Verbond (oubollig). We hebben ook de VVA-speldjes heringevoerd en we zullen waarschijnlijk ook enkele VVA-vlaggen bestellen.  Andere topics zijn de Algemene Ledendag, die twee jaar geleden nog in Brugge plaatsvond en in 2019 in Oostende (niet zo ver van hier dus: we rekenen op uw talrijke aanwezigheid), het tijdschrift E-Zine, de Facebookgroep van de VVA, de Werkgroep taal en onderwijs.

Maar het zwaartepunt van de VVA-werking ligt natuurlijk bij de lokale afdelingen, zoals hier in Brugge. Zonder goed werkende afdelingen is VVA-centraal, en als beweging, niet veel waard. Het is de dynamiek van de lokale afdeling en haar bestuursorganen die de VVA levendig maakt. Ik heb het programma van Brugge al ingezien en het is rijk en gevarieerd. Pascal Paepen was een paar jaar geleden ook in Antwerpen aan het woord. Vorig jaar heb ik trouwens deelgenomen aan het interessante bedrijfsbezoek aan Barco in hun nieuw hoofdkantoor en in maart gaan jullie Ardo in Ardooie bezoeken. Ardo is ook een heel rendabele trendsetter in de Europese bedrijfswereld. Men noemt trouwens deze streek in West-Vlaanderen de groentetuin van Europa.

Maar zoals bij iedere vereniging vragen al die activiteiten voorbereiding en organisatie. Het komt niet vanzelf. Het is ook niet steeds gemakkelijk, want de bestuursleden hebben daarnaast nog andere professionele activiteiten te vervullen. Het is dus belangrijk dat de leden zelf hiertoe bijdragen: vele kleintjes maken immers een groot. En het moet voor iedereen ook plezierig blijven: we zijn immers een vrijetijdsvereniging. Maar ook een aflossing van de wacht is onontbeerlijk. Nieuwe personen hebben nieuwe ideeën en dat kan voor een vereniging alleen maar interessant zijn.

Dat geldt zowel op lokaal als centraal niveau. Op centraal niveau bestaat de uitdaging er bijkomend in om een jongere persoon te vinden die bedreven is in de sociale media. De facebookgroep van de VVA kan zeker nog uitgebreid worden. Het voordeel van de sociale media is dat als je een grote groep leden hebt, die op hun beurt van andere groepen nog deel uitmaken, je via het delen van boodschappen een mlultiplicatoreffect creëert. Zo kunnen bv. de VVA-activiteiten van Brugge gedeeld worden met anderen. Mensen komen dan misschien eens langs, vinden het interessant en gezellig en willen zelfs eventueel lid worden. Dat is een wapen dat we nog niet voldoende uitspelen. Het E-zine zou verminderd kunnen worden tot bijvoorbeeld twee edities per jaar: aan het begin van het academiejaar en juist na de Algemene Ledendag. Op centraal niveau is het ook essentieel dat iemand met een grote liefde voor de Nederlandse taal de Werkgroep taal & onderwijs animeert. Een van de strijdpunten is immers de strijd tegen de verengelsing van het hoger onderwijs. We hebben daar reeds op gescoord. Zo werd onlangs een brief gestuurd naar de Guimardstraat (katholiek onderwijs) toen men het lespakket voor Nederlands met een uur reduceerde. En de Guimardstraat heeft geantwoord, met een brief ondertekend door alle toplui, inclusief directeur-generaal Lieven Boeve. Ik vestig er trouwens uw aandacht op dat de VVA volgende week zaterdag in de namiddag te Leuven samen met het Nederlands Algemeen Verbond en het KVHV een colloquium organiseert rond de verengelsing van het onderwijs. Iedereen is zeker van harte welkom.

Dus hoe meer zielen hoe meer vreugd? Maar ook: hoe meer medewerkers, hoe beter.

Ik wens jullie alvast allemaal een leerrijk, interessant en leuk academiejaar toe. En we zullen daarop toosten tijdens de receptie. Want waarin onderscheidt de mens zich van het dier? Dat hij drinkt wanneer hij geen dorst heeft.

Ik dank u voor uw aandacht.

Paul Becue

30 september 2018

  Omhoog
 

Wijnendale 1940: een geschiedenis vol misverstanden
(deel 2)


Bruno Comer

   
 

In een vorig artikel hebben we uitgelegd hoe belangrijk militaire aspecten zijn om de Duitse overwinning van mei ’40 te begrijpen. Die werden echter decennialang veronachtzaamd en dat heeft gevolgen voor ons begrip van het onderhoud in Wijnendale. Verschillende facetten van dit stuk vaderlandse geschiedenis worden veel duidelijker als je rekening houdt met de merkwaardige militaire geschiedenis die zich toen afspeelde.

Zo merkten de ministers op dat Leopold III van in het begin van de campagne een defaitistische houding vertoonde. Waar lag de oorzaak van Leopolds neerslachtigheid? Over de allereerste dagen van de campagne zijn daarover geen getuigenissen, het is pas vanaf 15 mei dat daarvan sprake is. Maar dan heeft de Duitse doorbraak bij Sedan al plaatsgevonden. Met andere woorden, Leopold III zag niet vanaf 10 mei de nederlaag aankomen, maar pas na het Duitse succes in de Ardennen. Hij begreep meteen dat die doorbraak het lot van het Franse leger bezegelde.



Philippe De Gaulle

En hij was de enige niet. Philippe De Gaulle heeft in 2001 zijn memoires gepubliceerd die vooral handelen over het leven met zijn vader. Hij vertelt dat de generaal zijn zoon al op 15 mei 1940 bij zich heeft geroepen en hem bevolen heeft om met het hele gezin uit Colombay les-deux-Eglises - een dorp aan de noordgrens van Bourgondië dat ver achter de Franse linies lag - te vluchten, want De Gaulle was ervan overtuigd dat de Duitsers eraan kwamen. De Gaulle wist heel goed dat de wegen overspoeld zouden worden door vluchtelingen en dat zijn gezin in abominabele omstandigheden terecht zou komen, te meer daar Anne – het twaalfjarig zusje van Philippe – zwaar gehandicapt was. Als een vader een dergelijk bevel aan zijn zoon geeft, dan weet hij dat de teerling geworpen is.
Voor goed ingelichte experts was het op 15 mei 1940 duidelijk dat de campagne verloren was. En daar hoorde Leopold III bij. Maar zijn ministers blijkbaar niet, zij hadden zo geen doorgedreven kennis van het militaire gebeuren. Hij kon echter geen open kaart spelen met de regering omdat de Belgische legerleiding, waarmee hij zich zo sterk vereenzelvigde, deels verantwoordelijk was voor de doorbraak in Sedan dat op 160 kilometer van de Duitse grens ligt. De Duitse pantserdivisies hadden die afstand ongestoord kunnen afleggen en waren quasi ongehinderd door de Belgische Ardennen kunnen trekken, een gebied dat met zijn vele rivieren en valleien zeer goed verdedigbaar was. Zowel de Belgische als de Franse generale staf hadden erop vertrouwd dat de linie aan de Maas voldoende sterk was om een Duitse aanval tegen te houden. Maar die aanval lukte wel. Nochtans had die vermeden kunnen worden door de troepen van Hitler al in de Belgische Ardennen tegen te houden.

Het defaitisme van Leopold III was er dus niet omdat hij op 10 mei niet geloofde in de mogelijkheden van het Belgisch leger en zijn bondgenoten, maar was ingegeven door de militaire situatie die tussen 10 en 15 mei een zeer onverwachte ontwikkeling had gekend.


Wanhopige situatie

Ook tijdens het onderhoud in Wijnendale had de koning een veel beter inzicht in de strategische situatie dan zijn ministers. Hij zag in dat de strijd verloren was, maar wilde zich niet meteen overgeven. Hij oordeelde dat het Belgisch leger zich, ter wille van de militaire eer, tot de laatste kogel moest verdedigen. Hoe dan ook kon de strijd niet lang duren, want dat omsingelde leger werd niet meer bevoorraad en de munitie zou snel op zijn.

We moeten ons goed realiseren hoe de toestand was van het Belgisch leger (zie kaart 1): het zat opgesloten in een gebied dat ongeveer samenvalt met de huidige provincie West-Vlaanderen en een klein stukje Oost-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen en de streek van Rijsel tot Douai. Het Britse Expeditiekorps en de meest mobiele eenheden van het Franse leger was eenzelfde lot beschoren. Het ging daarbij over meer dan een miljoen soldaten, verschillende tienduizenden vluchtelingen en de plaatselijke bevolking. Ze waren afgesloten van iedere bevoorrading: munitie, drinkwater, voedsel, benzine en reserveonderdelen. De rest van het Franse leger was teruggedrongen in Noord-Frankrijk en de dichtste eenheden bevonden zich op 60 kilometer van de saillant van Duinkerke. Tussenin lag het Duitse leger dat een herstel van de verbinding met de saillant onmogelijk maakte.

Het onderhoud in Wijnendale ging niet over de vraag of het Belgisch leger moest capituleren of niet. Zowel de koning als zijn ministers waren het erover eens dat de strijd verder gezet moest worden. Spaak en Pierlot wensten echter dat de koning zijn ministers zou volgen naar het buitenland en dat wilde de koning niet. Hij is bij zijn leger gebleven en wist dat hij krijgsgevangen genomen zou worden, want capitulatie was onvermijdelijk. Toch heeft hij nog 60 uren verwoed weerstand geboden. De slag om de Leie, die op zichzelf zinloos was want het omsingelde Belgisch leger was hoe dan ook verloren, heeft aan ongeveer 3.000 Belgische soldaten het leven gekost en daarbij moeten nog evenveel burgers geteld worden. We komen dus aan 6.000 doden voor de periode van 24 tot 28 mei, het grootste bloedbad uit de Belgische geschiedenis. Het was erger dan de slag om de IJzer in oktober 1914.

Over de verliezen aan Duitse kant zijn er geen juiste gegevens bekend, maar die waren zwaar. De Amerikaanse journalist William L. Shirer kon als ingezetene van een toen nog neutraal land, mee optrekken met het Duitse leger en hij schrijft: ‘Gedurende enkele dagen in mei volgde ik Reichenaus 6e leger door België en kon ik persoonlijk waarnemen met welke vasthoudendheid de Belgen vochten tegen de enorme overmacht’.


Halt Befehl

De Belgische weerstand moet Hitler verrast hebben. Op 24 mei had hij immers zijn tanks die in Grevelingen stonden, op 15 kilometer van Duinkerke, halt laten houden (zie kaart 2). Tegelijkertijd liet hij het zesde leger van von Reichenau een zware aanval ondernemen op de stellingen van het Belgisch leger achter de Leie. De latere veldmaarschalk stond met zijn troepen op 80 kilometer van Duinkerke.

Het ‘Halt Befehl’ heeft heel wat controverse uitgelokt. Waarom liet Hitler de tanks Duinkerke niet veroveren vanuit Grevelingen? Op 24 mei was dat wellicht mogelijk. Toen hij twee dagen later het bevel gaf, stootten ze op hevige weerstand want de Engelse bevelhebber Lord Gort had de tijd gekregen een ijzeren ring rond Duinkerke te leggen. Het duurde meer dan een week, tot 4 juni, alvorens de Duitsers die konden doorbreken. Tegen dan waren meer dan 300.000 Engelse en Franse soldaten ontsnapt naar Engeland.

Over het waarom van het ‘Halt Befehl’ zijn diverse hypothesen naar voor geschoven, waarop we in dit artikel niet diep zullen ingaan. Bekend is de uitleg van Hitler dat hij de Engelsen nog een kans wilde geven om eervol vrede te sluiten en daarom hun leger liet ontsnappen.

Deze uitleg wordt door de historici verworpen. Hitler heeft meteen door gehad dat hij een bok geschoten had en zocht snel naar een uitleg om zich te kunnen rechtvaardigen. Want als hij de Engelsen wilde sparen: waarom dan die zware aanval op de stellingen van het Belgisch leger die zijn eigen leger zware verliezen heeft gekost? Ook de Engelse troepen aan de Leie bij Komen werden meedogenloos aangevallen. Hitlers uitleg klopt niet om diverse redenen die we hier niet verder bespreken.

We schuiven de mogelijkheid naar voor dat Hitler ervan uitging dat het Belgisch leger de wapens meteen zou neerleggen nu het ingesloten was en dat daardoor de weg naar Duinkerke zou openliggen voor von Reichenau. Het Nederlandse leger had op 15 mei meteen gecapituleerd toen bleek dat de situatie hopeloos was. Een verdere vernietiging van het land, na het bombardement op Rotterdam, moest worden vermeden. ‘Waarom zouden de ingesloten Belgen nog verder doorvechten?’, heeft hij zich wellicht op 24 mei afgevraagd.

En bijna heeft hij gelijk gekregen. In zijn boek ‘Kroongetuige’ dat in 2001 – bijna 20 jaar na zijn overlijden in 1983 – verscheen, schreef Leopold III dat het Belgisch leger ogenblikkelijk gecapituleerd zou hebben mocht hij in de vroege morgen van 25 mei op de wens van de regering zijn ingegaan en naar het buitenland gevlucht zijn.


Leopold III: geen pacifist

We kunnen uiteraard niet nagaan of deze bewering juist is, maar het is een reële mogelijkheid. En als het zo is, dan ziet het Halt Befehl van Hitler er opeens veel rationeler uit. Een woeste Duitse aanval op het Belgisch leger aan de Leie zou op 25 mei de capitulatie van het Belgisch leger uitgelokt hebben en enkele uren later stond von Reichenau in Duinkerke. De polders ten westen van Duinkerke, in de richting van Grevellingen, waren onder water gezet en tanks konden daar moeilijk aanvallen. Een aanval vanuit het oosten was dus rationeler, voor zover de verwachting uitkwam dat de Belgen meteen na het vertrek van hun koning de wapens zouden neerleggen.
Blijkbaar heeft Hitler de strijdlust van Leopold III onderschat. Een bewijs voor deze stelling is er niet. Zoals gezegd: Hitler heeft snel ingezien dat hij zich vergist heeft en niemand laat veel sporen na van zijn eigen fouten. De Führer zou wel gezegd hebben dat het Belgisch leger het enige leger was dat zich in mei ’40 behoorlijk verdedigd heeft. Hij doelt hier duidelijk op de weerstand aan de Leie, want dat is tijdens de veldtocht de enige confrontatie geweest tussen de hoofdmachten van beide legers. Impliciet zegt hij dat die weerstand hem verrast heeft.
  
Leopold III was alles behalve een pacifist zoals hem onmiddellijk na de capitulatie door de Franse eerste minister Reynaud, Churchill en Spaak aangewreven is en zoals hij nog steeds bij de publieke opinie aangeschreven staat. Iemand die 6.000 mensen laat omkomen in een strijd die bij voorbaat verloren was, kun je geen vredesapostel noemen. Dikwijls wordt Leopold III naar voor geschoven als de man die West-Vlaanderen (en dus ook Brugge) van de totale vernietiging heeft behoed. Maar in zijn boek ‘Kroongetuige’ ging Leopold III er net prat op dat hij niet de oorlog heeft verkort, maar verlengd!

Omdat hij bij zijn troepen is gebleven, heeft de capitulatie niet plaats gehad op 25 mei - maar op 28 mei. Het verschil tussen beide zijn verschillende duizenden doden en zestig kostbare uren die de Fransen en Britten de tijd heeft gegeven om de verdediging rond Duinkerke te organiseren. Maar dat laatste is het resultaat van het toevallige verloop van de geschiedenis en niet van een weloverwogen beslissing aan het begin van de Slag aan de Leie.

Leopold III heeft op 25 mei de strijd niet verder gezet met de rechtstreekse bedoeling de Fransen en de Engelsen te helpen, want hij geloofde niet meer in hun kansen. Bovendien wist hij niets af van Hitlers Halt Befehl, dus kon hij niet weten welk cruciaal belang de Belgische weerstand zou hebben voor het welslagen van ‘operatie Dynamo’. De weigering van de koning om op 25 mei de regering te volgen naar het buitenland, heeft - niet gepland - een rechtstreekse invloed gehad op het verloop van de inscheping in Duinkerke die een cruciale fase in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog was.


Ingewikkelde discussie

Na de oorlog is de capitulatie op zichzelf niet meer aan Leopold III aangewreven geweest. In 1949, in volle Koningskwestie, heeft Spaak verklaard dat de beslissing van Leopold III om zich op 28 mei over te geven, de juiste was. De verwijten tegenover de koning hadden alleen nog betrekking op zijn weigering om de regering te volgen op 25 mei 1940 en op zijn gedrag tijdens de bezetting.

In 1940 werd de overgave hem wel ten kwade geduid en deze wijziging in het standpunt van de tegenstrevers van de koning maakt de discussie erg ingewikkeld. Op 30 mei 1940 kwamen gevluchte Belgische parlementsleden bijeen in Limoges, waar een niet officiële zitting van het parlement plaats had. De capitulatie werd daar volledig afgekeurd. Wel viel het op dat de regering een gematigder standpunt innam dan de parlementsleden. Vanwaar kwam de emotionele reactie van de gekozenen van het volk? Er was natuurlijk de rede geweest van de Franse eerste minister Reynaud en de hevige reactie van de Franse en Britse media.

Maar mogelijk speelde een andere factor een rol. Sinds de verovering van Abbeville op 20 mei was het Duitse leger niet verder naar het zuiden opgerukt. De Wehrmacht moest zijn posities consolideren na de bliksemsnelle opmars van Sedan naar Abbeville (360 kilometer op vijf dagen tijd) en bovendien hadden de Duitsers de handen vol met het opruimen van de Belgische, Britse en Franse weerstand rond Duinkerke.

Die stilte aan de lange frontlijn dwars door Noord-Frankrijk van Abbeville tot aan het noorden van de Maginotlinie (zie kaart 1), schiep bij de bevolking en bij de beleidsverantwoordelijken de illusie dat de Duitse opmars stil gevallen was. Het front vertoonde grote gelijkenis met dat van de Eerste Wereldoorlog. Het grote verschil was dat de havens van Duinkerke, Calais en Boulogne in Duitse handen waren, wat in ’14-’18 nooit het geval was geweest. De toestand was dus ernstig, maar niet hopeloos. Het front vormde nog steeds een aaneengesloten geheel dat door Noord-Frankrijk liep (de Weygand linie, naar de Franse opperbevelhebber van dat ogenblik) en aan de oostkant – waar de gruwelijke slag van Verdun had plaatsgevonden – beschikte het Franse leger nog over de goed uitgeruste en nog intacte Maginotlinie.

Op 30 mei, de dag van Limoges, dacht iedereen dat een nieuwe editie van de stellingenoorlog, zoals in 14-18, in de maak was.
Eind mei heerste er dus een wijd verspreid gevoel dat de slag om Frankrijk nog niet verloren was. De Belgische regering in ballingschap bijvoorbeeld, was van plan om een klein leger te vormen met de jongelui die naar Frankrijk waren getrokken als gevolg van het mobilisatiebevel dat ze ontvangen hadden. Maar: ‘dat kon zonder haast gebeuren’.
En diamantbankier Paul Timbal was met een partij diamanten ter waarde van 100 miljoen frank (van toen) vanuit de Pelikaanstraat naar de Charentes gevlucht. Hij had plannen om voor het verder verloop van de oorlog de diamantbewerking en – handel in die regio verder te zetten. Op 31 mei controleerde hij de lichtinval in het casino van Royan om na te gaan of dit gebouw geschikt was als ontmoetingsoord voor de diamantairs.

Deze twee anekdotes wijzen erop dat zowel de regering als de hogere financiële kringen niet verwachtten dat het spoedig tot een overgave van het Franse leger zou komen.
Het is in die sfeer dat de zitting van Limoges heeft plaatsgehad. En natuurlijk, wanneer je denkt dat het nog zin heeft om de strijd verder te zetten, komt een capitulatie harder aan dan wanneer je ervan overtuigd bent dat de zaak verloren is. We kijken te veel naar Limoges met de kennis van de feiten die zich achteraf hebben afgespeeld. Maar de parlementsleden gingen ervan uit dat de veldtocht nog niet beslecht was. Vandaar de harde reactie tegenover Leopold III.

Het Duitse offensief richting Parijs dat op 6 juni losbarstte – een week na Limoges – maakte snel een einde aan de illusie dat de Weygand linie zou standhouden. Nauwelijks acht dagen later marcheerden de Duitsers Parijs binnen.

Illustraties:

  • Kaart 1: Deze kaart geeft schematisch de toestand weer van het Belgisch leger op 24 mei 1940. De Duitsers hebben het, samen met Britse en Franse troepen, omsingeld door vanuit Abbeville naar Calais en Grevelingen op te rukken. De rest van het Franse leger staat aan de Somme (Amiens) en de Aisne. De Maginotlinie is nog intact.




  • Kaart 2: De situatie op 24 mei meer in detail bekeken. De Duitsers staan in Gravelines, op 15 kilometer van Duinkerke. Nochtans wordt de aanval ingezet aan de Leie, op 80 kilometer van de Franse havenstad. Daar heeft het Belgisch leger post gevat. (Bron: K.H. Frieser: ‘Le mythe de la guerre-éclair’).



Deze gruwelijke diagrammen met de verliescijfers van het Belgisch leger tonen aan dat die in de periode van Wijnendale en nadien het zwaarst waren.

Bron: www.meetjesland1940.be.

  Omhoog
 

Interview met Kevin Kelly
‘Virtual Reality komt – in a big way’
De Tijd 14 mei 2018

Roel Verrycken

   
 

Als we met een like op Facebook al veel van onszelf prijsgeven, wacht dan tot virtual reality doorbreekt. ‘De hoeveelheid persoonlijke data die dan zal worden verzameld, is immens’, voorspelt de Amerikaanse techdenker Kevin Kelly. ‘Maar het zal gebeuren, het is onvermijdelijk.’

Als Silicon Valley een huisfilosoof in dienst zou nemen, zijn er weinigen die meer in aanmerking komen dan Kevin Kelly. Zijn Plop-baard doet het niet meteen vermoeden, maar de 65-jarige veelschrijver is al enkele decennia een van de invloedrijkste techdenkers en onvervalste techno-optimisten.

Lees het interview met Kevin Kelly


  Omhoog
 

Paul Becues boek ‘Falen - Een les op weg naar succes!'

   
 

Het woord faillissement is erg geladen en roept negatieve gevoelens op. Werkgelegenheid gaat verloren en leveranciers kunnen hun vorderingen niet meer innen. Nochtans is het faillissement een fenomeen van alle tijden en draagt het naast andere vormen van stopzetting bij tot het proces van creatieve destructie, dat de basis vormt voor innovatie en verdere groei.

Een faillissement is ook een leerschool voor de ondernemer, maar dan moet hij of zij wel een tweede kans krijgen. Hoewel faillissementen dus noodzakelijk zijn om ondernemerschap aan te moedigen, staat de huidige ondernemerscultuur in Europa er niet voor open. Ook België doet het op dit vlak niet goed en bengelt op het vlak van ondernemingsinitiatieven achteraan in het Europese peloton. De Belg heeft schijnbaar een heilige schrik voor het faillissement en de mislukking.

'Falen: een les op weg naar succes!' brengt een diepgaande analyse van al deze aspecten binnen de Belgische context. Daarenboven komt ook de internationale dimensie ruimschoots aan bod.

In de periodiek Boekenmagazine van 4 september 2018 staat een beklijvend interview met auteur Paul Becue. Daarin gaat hij in op de thematiek van het boek rond faillissementen en geeft hij een inzicht in de toedracht van het gebeuren en een perspectief om vanuit de ervaring naar reëel succes te streven.

Lees hier de tekst van het interview

  Omhoog
  Vergane glorie – Het leven aan de tapkast – Joris Luyckx
   
 
De stad Tongeren heeft  een markt waar het fijn is om in de zomer  te toeven op een terrasje met een lekker biertje. Ambiorix kijkt met zijn stoere bronzen bast en zwaard weg naar de statige basiliek en wekt de indruk dat hij weinig oog heeft voor de tempeliers op de caféterrassen achter zijn rug. Maar we weten dat de Eburonen ook trek hadden in het sap van de korenaar of het bloed van de druif.


Het café of de kroeg was altijd de verzamelplaats voor de gewone mensen om dorst te laven en wat bij te praten.

In de zestiende eeuw, onder het Spaans bewind waren de herbergen plaatsen waar een overschot van rebellen elkaar heimelijk opzocht, waar gefluisterd werd in dieventaal en schimpliedjes werden gebrouwd. Haveloze, ruige zwervers, wallebakken en geuzen die hun verdriet en miserie met pijp en tabak wilden verjagen. Bier en wijn liepen van de tafel op hun knieën.

Daar in dat kleine café aan de haven, daar zijn de mensen gelijk en tevree….“. Zo wat elke Vlaming kent die melodie gezongen door de  Nederlander Pierre Kartner alias Vader Abraham.

Vroeger waren er veel meer cafés dan nu. Een biertje drinken, een kaartje leggen was de normaalste zaak van de wereld. Er waren stamcafés en bruine cafés waar de borreltjes klaar stonden. Het “werkvolk“ kwam voor en na de dagtaak binnen, ze  dronken een borrel of een pilsje en gingen weer weg. Men kende eigenlijk drie levens: het eerste thuis met man of vrouw, het tweede het leven op het werk en het derde of extra bestaan speelde zich af in het café.

De Nederlandse schrijver Simon Carmiggelt putte veel stof voor zijn cursiefjes uit gesprekken aan de bar. Marnix Gijsen schreef over de “Kroeg van groot verdriet“ waar maatschappelijke schipbreukelingen aanspoelden en vertelden over hun wedervaren. De Nederlandse bioloog en schrijver Midas Dekkers wijdde er een boek aan onder de titel
Volledige vergunning“ (1).

Het interieur van het café was een van schemerlicht, eiken balken en lambrisering  met boven de toonbank een spreuk zoals :”God ziet mij hier vloekt men niet“. Sommige drankhuizen hadden zelfs een gewijde sfeer van lichtschuw glas in lood en bierglazen en flessen die als kandelaars stonden opgesteld in rekken achter de toog.

Leuzen als “Waar mijn Stella staat is mijn thuis“ lokten de verbruikers. Een drempel van  enkele treden gaf aan dat je in een ander tijdperk terecht kwam en maakte je van voorbijganger klant. Het was een plaats om te vergeten en dat deed je ook letterlijk: een jas, een bos sleutels of een portefeuille. Bruin is de kleur van het hout en laat niet veel sporen van morsen achter.

Hygiëne en gezelligheid gingen niet altijd samen. ’s Morgens werd alles gereinigd met emmers en dweilen. In cafés met houten vloer of bruinrode terracottategels gebruikte men strooizand.

In het stamcafé stond de stamtafel. Aan het formaat kon je de clan herkennen, om hier aan te schuiven moest je van goeden huize zijn. Een hechte stam herkende je aan het wantrouwen tegenover vreemden. Toeristen werden geschuwd. Drinken kon het praten sterk beïnvloeden. En soms was het oeverloos gezwets. Als kroegloper werd je koning en hoewel iedereen gelijk is, was het café toch geen democratie. Om legendarisch te zijn moest de kroegbaas beschikken over een zekere mate van onbeschoftheid om lastige of ongewenste klanten het gat van de timmerman te wijzen.

De mens is, volgens Midas Dekkers, een geboren nathals. Als een dolgedraaide  thermostaat die de kachel hoger zet naarmate het warmer wordt, versterkt de alcohol bij elke slok de behoefte aan de volgende. Maat houden was alleen voor grote drinkers weggelegd. De lever kan maar één glas bier,wijn of jenever per uur wegwerken.

Hij beschrijft de mens als een schemerdier en schemering werkt in op de zintuigen. Bier, jenever, vrouwelijk schoon en muziek wekken op tot genot binnen zekere perken. In een mum van tijd werd de ruimte een soort privésanatorium.

De kroegloper was geen ochtendmens en in het bruine café en het schaarse licht voelde hij zich als een holbewoner. Men denkt maar aan de schilderijen van Rembrandt .

Vroeger was een café gevuld met een rookgordijn en de gordijnen stonden stijf van
nicotine. Inmiddels zijn de asbakken verdwenen en kan men nog alleen in open lucht zijn plengoffer brengen aan de goden.

Eertijds werd veel gezongen en muziek gemaakt, vooral schlagers en smartlappen. De accordeon moest het afleggen tegen de jukebox. De herberg was ook een oord van bezigheid. Het altaar van de biljart stond in het midden en men hoorde de klank van ivoren ballen. Daarnaast was er een grote prijzenkast. Men kon ook Darts spelen en er stond een gokkast zoals in het liedje van Michel Delpeche (“Chez Clairette”) :

A sa façon de nous app’ler les gosses
  On voyait bien qu’elle nous aimait beaucoup

  C’etait chez elle que notre argent de poche
  Disparaisait dans les machines à sous"  

Er kwamen veehandelaars, schippers, roddelaars, toogrechters en toogprofeten. Men tapte in grote koude glazen bier met een bijna kauwbaar schuim. De kroegentocht moest niet onderdoen voor de rondgang van getuigen van Jehova. Het café was het decor voor schilderijen van Jan Steen of David Teniers met hartstocht, dronkenschap en ruzie. Het was ook de verzamelplaats voor kunstenaars en intellectuelen.

Na de zondagmis of de uitvaartdienst trok men in de dorpen naar de kroeg.
Kerk en kroeg waren complementaire wachtkamers voor de eeuwigheid. De handelingen aan de tapkast hadden ook een soort ritueel, plengoffer om ons te verzoenen maar priesters mochten deze publieke plaatsen niet betreden.

Geheelonthouders trokken ten strijde onder het motto “Ach vader, drink niet meer...”.
De vele verkeersongevallen met dodelijke afloop brachten een scherpe alcoholcontrole en de aansporing “Glaasje op, laat je rijden“. De urinoirs en W.C.’s werden niet altijd proper gehouden en af en toe waterde iemand naast de pot. Er waren échte "kroegtijgers“ bij de klanten.

De herbergen droegen allerlei namen op uithangborden zoals “In den smorenden indiaen, “, “De dry gapers“ ,”Het beloofde land“ of “In de klaveren zot“ en veelal namen van dieren.
De Lierse schrijver wijlen Felix Timmermans was gefascineerd  door huisnamen en uithangborden.

Een mens zonder kroeg was een chauffeur zonder auto of een pastoor zonder geloof.
Kroeglopen is therapeutisch en beter dan een consultatie bij de psychiater. “De mens sjokt hijgend 42 km. voor een shotje endorfine waar een borreltje in een cafeetje 42 m. verder wonderen kan doen“(1).

Vandaag worden cafés  meer vervangen door restaurants. Uitgaan wordt mediterraan met pinda’s en blokjes kaas. De jonge mensen zoeken licht, lucht en ruimte en niet het schemerlicht van “De aardappeleters“ geschilderd door Vincent Van Gogh.

                                                                                     
              Joris Luyckx

(1) Midas Dekkers “ Volledige vergunning”, uitgeverij Bas Lubberhuizen,2017, 235 blz
  Omhoog
 

"Een herfst vol charme en natuurbeleving" –

Verslag van een driedaags reisje van VVA-Limburg naar Spa-Francorchamps en Stavelot 23-24-25 oktober 2018 –

Joris Luyckx

"Herinneringen zijn jachthoorns waarvan de klank wegsterft in de
                                        wind“ (Guillaume Apollinaire)"

   
 

In het verleden werd reeds de schoonheid bezongen van de Ardennen, zodat de meest besnaarde faun, dronken van dauw zijn lier zou verstoppen in het bos. Het is het eldorado voor woudlopers, torenklimmers, burchtbestormers, aspirant-trappisten, citytrippers en - in dit voorkomend geval - academische badjasvrienden. Het is het land van nimfen, feeën, bosgeesten, weerwolven, trollen en toverheksen. Het zou volgens sommigen beter beheerd worden door dichters dan door technocraten. Je hoort er de jachthoorn blazen en ‘s avonds de bronstige edelherten burlen en de reeën blaffen.

Wie kan aan de lokroep uit het zuiden van ‘t land weerstaan wanneer de haard weer wordt aangestoken, de kastanjebomen ruisen, de pompoenen zwellen, de wijnpers wordt opgesteld en het sterrenbeeld van Pegasus aan de hemel verschijnt.

Oktober heeft iets van een kelner met op zijn draagbord een cocktail met de rode kleur van wodka, bananenlikeur en grenadine. Zij schenkt haar beker vuur aan de wegstervende natuur. De sierlijke eiken ontdoen zich van het laatste bladhandje van goud en de avondzon zet alles in een renaissancelijst van vermiljoen. Op het vensterschap staat een pot kweeperenjam.

Verloren tussen het groen ligt het kuuroord Spa met de dubbele torenspitsen van de Sint-Remacluskerk die als een landmark oprijzen. Het is een romantische plaats en zomerverblijf van de groten der aarde die er bij wijze van kuur mineraal water kwamen drinken, fysieke activiteit en vermaak kwamen zoeken. In het centrum is de tijd blijven stilstaan en elk moment verwacht je dat een diligence met bepoederde dames met lange jurken en grote hoeden om de hoek komt gereden. Vandaag is het een vergane glorie, een aardige stad om geschiedenis op te snuiven. Straten en pleinen zijn vandaag als een kunstwerk van Jan Fabre bezaaid met auto’s als blikken kevers in alle kleuren en maten. Voor Gunther was het soms een huzarenstuk om met zijn touringcar door de straatjes te wriemelen.

Centraal staat de Peter-de-Grotebron (“Pouhon Pierre le Grand“). Die bron werd reeds in 1559 vermeld in de geschriften van een bekende geneesheer. Ze werd herhaaldelijk in latere documenten vermeld en verbouwd. In 1717 was Tsaar Peter de Grote op doortocht bij zijn reizen door Duitsland en Frankrijk en bracht hij een bezoek aan de bron. Zijn standbeeld voor het gebouw in staatsie-uniform  is mooi en niet het aloude beeld van de gebaarde zwartogige, baardeloze reus die gekleed in groene Duitse jas en  zwarte steek met hoge laarzen vol modder ergens op de natte straten van een Russische stad uit zijn rijtuig klom. Wellicht kwam de autocraat een beetje “abspecken“ of bronwater drinken ter afwisseling van overvloedig gebruik van vodka.   

We konden op onze beurt een bekertje van het levende water drinken en proeven van een soort aftreksel van bessen ons aangeboden door de toeristische dienst.

De plaatselijke gids Jean leidde ons met grote ijver rond in de stad met haar gebouwen en parken. Na de lunch maakten we met de autocar een bronnenwandeling langs de vele bekende waterbronnen rond Spa zoals de bron van Barissart en Géronstère.

Het Radisson Blue hotel zou zich twee nachten over ons ontfermen. We werden er onthaald met heerlijke gerechten en ook de kamers boden voldoende gelegenheid voor een verkwikkende slaap. Het hotel was via een kabelbaan rechtstreeks verbonden met de termen en dat werd dan ook door liefhebbers aangegrepen om boven op de heuvelrug in het nieuwe kuuroord te genieten van wellness, balnotherapie en thermoludisme.

Op woensdag 24 oktober bezochten we de 6,5 km. lange omloop van Francorchamps - volgens de gids Bart de beroemdste racebaan ter wereld en de perfecte locatie voor het organiseren van snelheidswedstrijden. Vanop de administratieve gebouwen hadden we een perfect uitzicht op de zgn. Radillon, een spectaculaire oprit die vertrekt bij de bocht van het Rode Water. De snelle en steile (17 %) curve maakt het circuit ter plaatse tot de meest opwindende bocht.

Bart, zelf voormalig racepiloot, vertelde ons over topsnelheden, G-krachten, stuurvaardigheid en veiligheidsregels op de baan. We konden ook kennis maken met het controlecentrum en het hart van de omloop van waaruit het hele gebeuren door middel van een reeks schermen gevolgd wordt, zodat tijdig ingegrepen wordt waar nodig. Ook kregen we inzage in de zeer ruime perszaal met alle faciliteiten voor de media. Na het middagmaal reden we naar het domein Berinzenne, natuurhuis en museum en maakten een korte wandeling in de Fagne. Na de terugkeer in het hotel omstreeks 17.30 uur konden de senioren gebruik maken van de thermen.

Op  donderdag 25 oktober was het de beurt aan Stavelot met zijn beroemde abdij uit de 18e eeuw en grootste archeologische site en belangrijkste erfgoed van Wallonië, waarin drie musea werden ondergebracht. Met de gids doorliepen we de geschiedenis van de abdij met haar opeenvolgende abten. Naast het historisch museum van het Vorstendom Stavelot-Malmédy bezochten we in de kelderverdieping ook het museum van het circuit van Francorchamps.

Stavelot is ook de stad van de “Blancs Moussis“, een folkloristische groep van mannen die op 30-31 maart met Laetare (de Waalse carnaval) rondtrekt gekleed in witte pij en de vrouwen aantikt met een varkensblaas. Het is een imitatie van de vroegere monniken die van de prins-abt verbod kregen deel te nemen aan de carnaval.

Het museum van Guillaume Apollinaire (1880-1918) was niet toegankelijk wegens een opfrissing naar aanleiding van de 100ste verjaardag van de “verdwijning“ van de dichter. Het museum is uniek en  schetst het verblijf van de dichter in de streek. De bezoeker wordt er ondergedompeld in de artistieke wereld van de auteur van het “Chanson du Mal-Aimé“.

Rabelais, markies De Sade en Apollinaire waren auteurs van een door wellust verteerd oeuvre. De voorbije duizend jaar is de Franse erotische traditie toonaangevend geweest in de Westerse cultuur “Prikkelende paragrafen en dartele verzen“. De literaire carrière van Apollinaire kende een verborgen dimensie. In zijn boek “Les onze mille verges“ trekt hij alle registers open. In “L’Enfer de la Bibliothèque Nationale“ maakte hij kennis met het werk van Markies De Sade. Hij parodieert zijn grote roerganger en zijn humor doet denken aan Rabelais. Voor velen is hij de utvinder van het “surrealisme“. Hij sterft vooraleer de beweging uit de startblokken is geschoten. Wanneer zijn grote liefde Annie Playden hem in 1904 definitief afwees was hij  diep ongelukkig. Het leverde de wereldliteratuur de klassieke gedichten “La  chanson du mal aimé“ (de hymne van de onbeminde) en “Le pont Mirabeau“.

De lunch in het restaurant was voortreffelijk. Meerdere mannen hadden na toiletbezoek een geheimzinnig lachje op het gelaat. Bij nader toezicht bleek dat het kleine kamertje behangen was met allerlei scabreuze erotische prentjes .

Het was al laat na de middag dat de gids ons kon rondleiden in de stad langs de Sint-Sebastiaanskerk waar we het reliekschrijn uit Rijnlands-Maaslands zilverwerk (1268) van St.-Remaclus konden bewonderen. Daarna ging de tocht verder over het marktplein tot aan de abdij, waar we werden opgewacht door de autocar.

Jeanine dankte namens de hele groep medereizigers Ghislaine en Gérard voor de  onberispelijke organisatie van deze driedaagse en dat werd dan ook beaamd door een warm applaus. Ook Gunther de chauffeur werd in de dankbetuiging betrokken.
Dankzij de uitmuntende terreinkennis van Ghislaine mochten we in het verleden al meermaals enkele belangrijke Waalse steden bezoeken. We hopen dan ook vurig dat er nog een vervolg komt.

Proficiat Ghislaine!

                Joris Luyckx

Foto's: Aimé Smeets

  Omhoog
 
Mentale aspecten van sport en presteren – Redevoering van hoogleraar sportpsychologie Nico van Yperen UGroningen.
30 oktober 2018
   
 

De universiteit van Groningen creëerde een nieuwe leerstoel voor sport- en prestatiepsychologie (Sport & Performance Psychology). De eerste hoogleraar sportpsychologie in Nederland werd Nico van Yperen. Op 30 oktober 2018 hield prof. Van Yperen zijn academische intrederede in de Aula van de Rijksuniversiteit Groningen met als titel “Mentale aspecten van sport en presteren’. De lichte bewerking van de academische rede is gepubliceerd in het tijdschrift De Psycholoog. Hier kunt u ze lezen.

In de uitnodiging voor die academische zitting vindt u ook beknopt waarover het gaat.

  Omhoog
  Kroniek van taal en onderwijs 3 – Ghislain Duchâteau
   
 

Op zaterdag 27 oktober 2018 vergaderde de Centrale Raad van de VVA in Antwerpen. Op  de agenda stond ook de werking van de Werkgroep Taal en Onderwijs. Vanuit de Werkgroep Taal en Onderwijs stelt coördinator Ghislain Duchâteau zijn 'Kroniek van Taal en Onderwijs 3' voor over

1. het urental Nederlands in het katholiek secundair onderwijs,

2. de verengelsing in het hoger onderwijs en

3. de positie en status van het Nederlands in deze periode.

U kunt de Kroniek bereiken op de pagina Werkgroepen van de website van VVA-Nationaal. Om de Kroniek rechtstreeks te lezen klikt u hier.


  Omhoog
 

Colloquium ‘Samenwerken loont. Troeven voor de Lage Landen’ 1 december 2018 Bergen-op-Zoom

Aankondiging, uitnodiging en inschrijving

   
 

Samenwerken loont. De Vereniging Vlaamse Academici (VVA) ging daarom samen met de bekendste Vlaams-Nederlandse middenveldorganisaties (Orde van den Prince, Marnixring, Davidsfonds, Masereelfonds, Rodenbachfonds, Vermeylenfonds, VL@S, stichting Willem de Zwijger, stichting NOB, VVB, VOS, Pro Flandria) in op de uitnodiging van het Algemeen-Nederlands Verbond en de Beweging Vlaanderen-Europa om een colloquium onder het thema Samenwerken loont te organiseren.

Noteert u alvast het volgende in uw agenda?

-            Datum: zaterdag 1 december 2018, van 13.30 uur tot 17.30 uur
-            Locatie: Stadsschouwburg ‘De Maagd’ in Bergen op Zoom
-            Titel van het colloquium: Samenwerken loont. Troeven voor de Lage Landen

Na een inleidende uiteenzetting door Daan Schalck (co-CEO van North Sea Port) volgen twee debatten en een slottoespraak.

Het eerste panelgesprek heeft als thema Taal als drager van cultuur, met Jan Hautekiet als moderator en met als sprekers em. prof. Godelieve Laureys, prof. Lotte Jensen, Nozizwe Dube en Rint Sybesma.

De rode draad in het tweede debat is Samenwerken aan een innovatieve ruimte met Vlaams Vertegenwoordiger Axel Buyse als moderator en onder andere Joost Uwents en Lia Voermans als panelleden.

Ook hieraan werkt de VVA voluit en actief mee.

Inschrijven kan tot 25 november via een mailtje naar secretariaat@vlaandereneuropa.eumet opgave van uw naam, adres, e-postadres, gegevens van mede-inschrijvers én storting van 10 euro p.p. op rekeningnummer BE11 0682 2720 5248 van de Beweging Vlaanderen-Europa, Collegelaan 106, 2100 Deurne, met vermelding van uw naam, 'Coll. 1.12.2018' en het aantal personen voor wie u inschrijft.


  Omhoog

Colofon

Redactie van het e-zine 'Vivat academia" Editie 15

- Bruno Comer, hoofdredactie - voorzitter VVA-afdeling Brugge
- Ghislain Duchâteau, eindredactie - vicevoorzitter VVA-nationaal
- Paul Becue, redactielid - voorzitter VVA-Nationaal

Afmelding

Wie deze nieuwsbrief liever niet ontvangt, kan zich afmelden met een berichtje naar
het VVA-secretariaat